Reeks: Honoursreis Boedapest
Boedapest: Een Subtiele Herschrijving van de Geschiedenis in Hongarije
Een vergelijking tussen het Duitse Bezettingsmonument en Terror Haza in Boedapest
Door Thirza van Hofwegen
In de zomer van 2019, tijdens de hittegolf die een groot deel van Europa teisterde, was ik voor het eerst in Boedapest met mijn tweelingzus en twee van mijn vriendinnen. Tijdens onze Interrail-tour hadden we Berlijn, Praag, Krakau en Wenen aangedaan. Verder stonden Zagreb, Ljubljana en München nog op het programma. Ondanks de hitte en het feit dat we in onze Airbnb geen airco hadden (waardoor slapen soms onmogelijk was), hadden we een paar mooie dagen in de stad. Als geschiedenisstudente was ik benieuwd of ik veel sporen van de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog in Hongarije zou vinden. Op een van de zomerse dagen, toen we met zijn vieren wat doelloos door de stad wandelden, stuitten we op een plein waar zich een opvallend monument bevond.
Wat leek op een jonge vrouw stelde aartsengel Gabriël voor, die door een boos kijkende arend achterna werd gezeten. In mijn generieke, maar nuttige reisgidsje (100 % Boedapest) las ik dat de engel een symbool was voor Hongarije tijdens de Tweede Wereldoorlog, waarbij de arend Duitsland voorstelde. Als de symboliek hierbij letterlijk wordt genomen, geeft dit het beeld dat Hongarije een hulpeloos slachtoffer van het grote, boze Duitsland was. Intuïtief voelde ik dat hier iets niet klopte. Het voelde alsof iets belangrijks werd verzwegen. Het waren de bloemen, foto’s en brieven die voor het monument lagen die mij het extra zetje gaven om kritisch naar het standbeeld te kijken. In 100% Boedapest las ik dat de plaatsing van het monument (in 2014) voor veel ophef en protesten had gezorgd. Toentertijd was er zelfs een politiemacht dag en nacht op de been om het standbeeld te beschermen tegen mogelijk vandalisme. Volgens tegenstanders deed de regering aan geschiedvervalsing door het plaatsen van dit monument. De Hongaarse rol als bondgenoot van de nazi’s werd volgens critici volledig genegeerd. De bijna een half miljoen Hongaarse joden en Romani die tijdens de Tweede Wereldoorlog omkwamen – wat de nazi’s al dan niet in samenwerking met de Pijlkruisers, een fanatieke fascistische Hongaarse rechts-nationalistische groepering, tot stand brachten – hadden geen plek in het monument. Het boekje wist te vermelden dat burgers als protest recht tegenover het beeld een gedenkteken voor de Holocaust hadden opgericht. Toen ik wat achtergelaten brieven (in verschillende talen, waaronder, zover ik mij goed herinner, een in het Nederlands) ging lezen, werd mij duidelijk dat de woede over de blinde vlek voor de eigen nationale geschiedenis, gepropageerd door de Hongaarse overheid, niet bepaald was verdwenen. Kreten als ‘moordenaars!’ en anekdotes over familieleden die in de oorlog overleden waren (vaak met sarcastische ondertoon, in de trant van ‘Dankjewel voor dit monument, voor het vergeten van mijn grootmoeder, die in Auschwitz overleden is’) zorgden ervoor dat ik dit monument, dat ik op een esthetisch niveau al niet erg mooi vond, lelijker begon te vinden. Maar klopte deze kritiek?
Tijdens dezelfde reis bezocht ik met de rest van mijn reisgezelschap het schoenenmonument, dat bijna pal voor het parlementsgebouw staat. Het herdenkt dat op deze plek Joden, Roma en tegenstanders van het naziregime aan het einde van de Tweede Wereldoorlog hun schoenen uit moesten doen, waarna zij werden geëxecuteerd door de Pijlkruisers. Vervolgens vielen hun lichamen in de Donau.
Dat is wel genoeg verantwoordelijkheid nemen, zou je denken. Hierbij moet worden benadrukt dat het Schoenenmonument ouder is dan het Duitse bezettingsmonument. Het schoenenmonument werd onthuld in 2005 en werd gemaakt in een tijd dat Viktor Orbán niet meer als premier aan de macht was. [1] Het Schoenenmonument moet hierom in een andere context worden gezien dan het Duitse bezettingsmonument. Het bezettingsmonument past meer bij het beleid dat Orbán sinds zijn aantreden in 2010 voert. Orbán is een groot bewonderaar van Miklós Horthy (1868-1957), die tussen 1920 en 1944 Hongarije in een ‘geleide democratie’ veranderde, tot het land in 1944 officieel door de nazi’s bezet werd. Horthy flirtte al langere tijd met fascisme en was een trouwe bondgenoot van Hitler. Naarmate de oorlog vorderde en Duitsland langzaamaan meer begon te verliezen, met de slag bij Stalingrad als grootste verlies, werd het Horthy te heet onder de voeten. Hij weigerde om samen te werken met de Pijlkruisers en hij deed pogingen om deportaties van Hongaarse Joden te voorkomen. Deze omslag ging Hitler te ver. In 1944 werd het land onder direct Duits bestuur geplaatst. [2] Horthy probeerde tot het laatste moment met Hitler te onderhandelen, maar onder zijn bewind vielen talloze slachtoffers, waaronder veel Joden. Daarnaast mag niet vergeten worden dat Horthy Hitler jarenlang de hand boven het hoofd hield. Deze geschiedenis komt in het Duitse bezettingsmonument niet aan bod.
Tijdens mijn tweede reis naar Boedapest, nu met Eureka, kwam ik erachter dat de lange arm van Orbán in het herschrijven van de Hongaarse geschiedenis zich verder uitstrekte dan alleen het bezettingsmonument. Dat bleek tijdens een bezoek aan Terror Haza, oftewel House of Terror. We kregen een rondleiding door het museum, waarvan het gebouw zowel door de Pijlkruisers tijdens de Tweede Wereldoorlog als door de communisten in de Koude Oorlog gebruikt werd als hoofdkwartier van de geheime politie. Hier werden in het geheim mensen gemarteld en later geëxecuteerd. Het museum werd geopend in 2002 tijdens Orbáns eerste termijn als premier. Het is onduidelijk in hoeverre Orbán betrokken was bij de oprichting van het museum. Het is interessant om te zien dat het zwaartepunt in het museum vooral ligt bij de Russische bezetting van Hongarije, terwijl het museum propageert zowel de geschiedenis van het fascistische als het communistische regime te willen tonen. Dit is vanuit een historisch perspectief te begrijpen: de Russen hielden bijna vijf decennia huis in Hongarije, vergeleken met de twee jaar (1944 en 1945) dat de Pijlkruisers en de nazi’s in Hongarije aan de macht waren. Daarnaast was de Hongaarse opstand van 1956 tegen het communistische bewind van de Sovjet-Unie een belangrijk nationaal en internationaal moment in de Koude Oorlog. Dit spreekt veel toeristen aan om naar Boedapest te komen. Toch voelde het voor mij vreemd dat er maar enkele kamers gingen over het nazitijdperk. De gids, die overigens erg aardig was en al onze vragen graag beantwoordde, leek snel door deze kamers te willen gaan. Bij de kamers die in het teken stonden van de gruwelijkheden van het Sovjet-bewind werd langer stilgestaan. Als het over de Pijlkruisers of over Horthy ging, dan werden deze beschreven als marionetten van de Nazi’s die in geen enkele positie waren om tegenstand te bieden tegen vijanden van buitenaf. Het idee dat Hongarije vooral een slachtoffer was van een spel dat werd gespeeld door grotere machten, bleek uit de manier waarop de relatie van Hongarije als satellietstaat van de Sovjet-Unie in het museum werd beschreven. Hoewel ik het museum zeer indrukwekkend vond – de lift waarin een beul vertelt over hoe gevangenen geëxecuteerd werden was met name hartverscheurend – en ik de vertoonde geschiedenis absoluut belangrijk vind om te vertellen, bleef ik achteraf met het gevoel zitten dat ik misleid was, dat er belangrijke details gebagatelliseerd en verzwegen werden.
Het zou te kort door de bocht zijn om alleen Orbán de schuld te geven. De herinneringscultuur waarin acties van de eigen bevolking lijken te worden afgezwakt en de schuld vooral wordt gelegd bij buitenlandse staten, wordt al sinds het einde van het communisme in Hongarije in stand gehouden. Een verschil is dat Orbán sinds 2010 actief bezig lijkt te zijn om van dit gedachtegoed nationaal beleid te maken. Het Duitse bezettingsmonument is hiervan een voorbeeld. Hoe alomvattend deze herschrijving van de geschiedenis in Hongarije uiteindelijk is, is moeilijk te voorspellen. Al met al ben ik het eens met de auteur Amy Sodaro, die in het boek Exhibiting Atrocity. Memorial Museums and the Politics of Past Violence (2018) schrijft dat Terror Haza ons meer vertelt over de huidige Hongaarse politiek en over de rol die dit soort monumenten en musea in de samenleving spelen. [3] Het siert de Hongaarse overheid dat alle voorwerpen die als protest zijn geplaatst bij het Duitse bezettingsmonument tot nu toe niet zijn verwijderd. Echter, het is niet onwaarschijnlijk dat dit onder Orbán zal veranderen. Desondanks gaf het mij die ene zomerdag hoop dat veel Hongaren zich bewust zijn van hun geschiedenis en genoeg kracht hebben om weerstand te bieden tegen Orbáns pogingen de geschiedenis naar zijn hand te zetten. De tijd zal leren of het hem lukt.
–
[1] Orbáns eerste termijn als premier liep van 1998 tot 2002. Sinds 2010 is hij twee keer (2014, 2018) als premier herkozen. In de tussentijd bekleden twee personen de rol van premier, namelijk Péter Medgyessy (2002-2004) en Ferenc Gyurcsány (2004-2009).
[2] Ivo van de Wijdeven, ‘Miklós Horthy (1868-1957). Een Hongaarse held’, gepubliceerd op https://www.historischnieuwsblad.nl/miklos-horthy-1868-1957/, Historisch Nieuwsblad 3/2018. Geraadpleegd op 30 mei 2020. Site voor het laatst ververst in 2020.
[3] Amy Sodaro, ‘Chapter Title: The House of Terror: ‘‘The Only One of Its Kind”, uit: Exhibiting Atrocity. Memorial Museums and the Politics of Past Violence (Rutgers University Press, 2018). Online gepubliceerd op https://www.jstor.org/stable/pdf/j.ctt1v2xskk.7.pdf, pp. 83. Geraadpleegd op 31 mei 2020.